Vereniging Erfgoed Leidschendam

info@erfgoedleidschendam.nl

Uitgave: Januari 1999

Tussen kaas en kruis

Tussen kaas en kruis

 
Nuchter, eigenzinning, zelfbewust: onderzoek in het archief van de kerk in Stompwijk geeft interessante doorkijkjes in de ontwikkeling van de Stompwijkse gemeenschap.
Tussen de Vliet en Gouda lag ooit een moeilijk toegankelijk moerassig veengebied. In het begin van de zeventiende eeuw trokken vanuit Leiden en Den Haag priesters door deze barre wildernis. In stallen en op zolders vierden zij met boeren, vissers, jagers en verveners de liturgie. Een van hen, de in Leiden uit een vooraanstaande familie geboren Maerten van den Velde (1603-1639), betaalde bij een treffen met justitie deze inzet met zijn leven.

Een gangetje tussen een rijtje huizen leidde naar de kerkschuur en de pastorie. In de schuur was plaats voor vierhonderd personen. Langs de wanden stonden banken voor de mannen, in het midden stoelen voor de vrouwen. Er was 'een welluydent orgel'. De kosten van kerk en eredienst werden omgeslagen naar draagkracht. Tweemaal per jaar gingen de kerkmeesters de bijdragen ophalen. Een forse uitgaaf was het 'recognitiegeld', dat jaarlijks voor de vrijheid van kerkdienst aan de schout moest worden betaald.

Begin achttiende eeuw was in Holland de traditionele armenzorg door schout en algemene armmeesters niet meer opgewassen tegen de problemen. De zorg voor de katholieke armen werd overgedragen aan de geloofsgemeenschap. De inzamelingen huis-aan-huis zouden dan meer opbrengen. Veel kon ook worden verwacht van schenkingen bij overlijden. Op 6 oktober 1747 werd dit voor Stompwijk geregeld in een akte van overeenkomst tussen de schout en de 'gemene' armmeesters van Stompwijk aan de ene kant en de roomse armmeesters van Stompwijk aan de andere kant, die hierbij werden bijgestaan door hun pastoor. De eeuwenoude Heilige Geestgoederen en de inkomsten uit opcenten bij publieke verkopingen en verpachtingen kwamen voor de helft aan de roomse armmeesters. Voor middenstanders waren de opdrachten van het armbestuur waardevol. Hun band met de geloofsgemeenschap werd erdoor versterkt. De samenwerking met de burgerlijke overheid en met de hervormde diaconie leidde tot geregeld overleg. Vragen rond werkverschaffing en welvaartsbevordering werden, niet gehinderd door kerkelijke verschillen, bestudeerd en besproken in de invloedrijke maatschappij Tot Nut van 't Algemeen. Dit bevorderde dat de Staten van Holland in januari 1787 een eind maakten aan de verplichting 'recognitiegelden' te betalen.

In september 1787 marcheerde een Pruisisch leger Holland binnen. De parasitaire regentenheerschappij werd hersteld. Een schrikbewind volgde. Veel dominees en pastoors doken onder. In Gouda werden tweehonderd 'patriotse' huizen geplunderd en in Zoetermeer werd de fraaie remonstrantse kerk door het betaalde grauw verwoest en de predikant Van den Bosch, een geleerd man, de dood ingejaagd. De bevrijding in 1795 door het Franse leger werd in Stompwijk en Veur uitbundig gevierd. Op 23 april 1798 werd in de banne van Stompwijk gestemd over een nieuwe grondwet, die een einde maakte aan het 'provincialisme'. De weg kwam vrij voor een stapsgewijze verbetering van bestuur en maatschappij. In Stompwijk stemden van de 215 stemgerechtigden 207 voor de nieuwe grondwet. Boven de wetten, proclamaties en brieven van de eerste nationale regering stond: 'Gelijkheid, vrijheid, broederschap'. In de geest van de maatschappij Tot Nut van 't Algemeen moest het streven naar broederschap de ontwikkeling bepalen naar gelijkheid en vrijheid. De Stompwijkers bleven dit motto trouw in de eeuwen die volgden.

In juni 1798 bracht een reactionaire staatsgreep de moderaten aan de macht. Nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven. Aan de dominees en pastoors werd gevraagd de regeling van de inschrijving van stembevoegde burgers op de zondag aan de kerkgangers mee te delen. De pastoor van Stompwijk weigerde. Hij wenste geen ongenoegen in zijn gemeente. Hij had zich voorgenomen zich niet meer met de politiek te bemoeien en verzocht in het vervolg van dergelijke verzoeken verschoond te blijven. In 1807 telde de buurtschap Stompwijk 692 katholieken, onder wie 495 communi-canten. Het kerkje, dat in 1754 van de grond af opnieuw was opgetrokken, werd in 1814 van binnen geschilderd, het altaar gewit en 'gemarmerd' en het plafond gestuct.

In 1819 werden de huisjes voor de kerk afgebroken. De kerk kreeg een portaal en op de kerk kwam een toren. Schuin achter de kerk werd een begraafplaats aangelegd. Begrafenissen konden voortaan met klokgelui plaats vinden. Met toewijding werd een betere maatschappij nagestreefd. In samenwerking wilden de burgerlijke gezagdragers en de kerkelijke voorgangers komen tot een zuiverder godsdienstigheid en tot welvaart. G.A. van der Lugt (1775-1855), van 1808 tot 1811 pastoor in Stompwijk, was een vooraanstaand bevorderaar van deze samenwerking. Als pastoor te Amsterdam en lid en deken van het Haarlems kapittel toonde hij zich een trouw aanhanger van het vernieuwingsbeleid van Koning Willem I. De geboren Amsterdammer Th. Stoek (1791-1870), die in 1824 als pastoor werd overgeplaatst naar Stompwijk, was kritischer. In de deftige marinehaven Den Helder was hij niet te handhaven. Hij verzette zich tegen de vrijmetselarij en dit leidde tot een hevige twist met de commissaris van politie. Stoek zei hem dat hij met de Koning en met de eredienstadministratie niets van doen had. De paus was immers zijn koning. De commissaris wilde hem hiervoor strafrechtelijk vervolgen. In Duitsland en Oostenrijk zou Stoek met dit verzet zonder meer in de gevangenis zijn beland. In Holland koos men voor overleg. Onbeheersbare conflicten moesten ook met het oog op de sociale zorg vermeden worden. Terecht waren de autoriteiten er trots op, dat dankzij de armenwet van 1818 ieder die hulp nodig had, geholpen werd. Voor meer dan tweederde werd de armenzorg echter betaald door de kerkelijke armbesturen, die keer op keer tot samenwerken gedwongen moesten worden. Dit ging niet zonder medewerking van de kerkelijke gezagdragers.

3stompwijk1920.jpg

 Stompwijk in januari 1920. Alken het midden van de weg is verhard. (Archief W. J. J. Suyten)

Stoek trof te Stompwijk een nuchtere, eigenzinnige gemeenschap, waarnaar hij zich wist te schikken. De opmerkelijk rijke pastoriebibliotheek werd door hem aangevuld met werken van vooraanstaande Duitse geleerden. Hij berustte in de overgang van getaxeerde naar vrijwillige kerkelijke bijdragen en wist in overleg met de provincie en het rijk aanzienlijke subsidies te verwerven voor het noodzakelijke onderhoud van kerk en pastorie. Hij bevorderde de heiligenverering, vooral die van de martelaren van Gorcum. Het Hollandse karakter van het geloof werd benadrukt. In het revolutiejaar 1848 organiseerde de kerkelijke leiding eensgezinde steun, ook vanuit Stompwijk en Veur, voor de voorstellen tot grondwetswijziging van J.R. Thorbecke. Ingrijpende staatkundige en maatschappelijke verbeteringen volgden. Waardevol voor de buurtschap Stompwijk was, dat de gestage verbetering van het openbaar onderwijs ertoe leidde dat in 1853 in Stompwijk een nieuwe school werd gebouwd. Het schoolhuis te Wilsveen werd opgeheven, evenals de school van de Meer, die in het midden van de zeventiende eeuw was gebouwd op grond die daartoe was geschonken door een 'juffrouw' Viveen.

Stoek overleed op 10 april 1870. Hij had zijn tijd overleefd. Rond 1820 schold men in de departementale burelen priesters als Stoek uit voor 'ukramontaan' en 'Jezu'et'. Na 1860 hoonde men hen in kerkelijke kring als 'liberaal'. Een nieuw type priester was in opkomst, leerstellig en autoritair.
Een zelfde ontwikkeling zag men in protestants Nederland. De hervormde predikant dr. Abraham Kuyper (1839-1920) verdeelde de bevolking grofweg in Christusbelijders en heidenen en leidde als organisator en voorman van de 'kleine luyden' de felle strijd tegen de liberale nomenklatuur. Stocks opvolger wist wat hij wilde: krachtig doorzetten, maar wel vriendelijk. De economische groei bood mogelijkheden. Rijkdom was een gave Gods. Verheimelijken was niet nodig, verplichtingen gaf het wel. Op 30 november 1870 gingen de plannen, het bestek en de begroting voor nieuwbouw van de kerk naar het bisdom. De bouwvallige oude kerk moest worden gesloopt. Stoeks opvolger rekende het bezorgde bisdom voor dat het heffen van plaatsengeld een financi'le basis zou geven. Men was er elders al toe overgegaan en ook de tegenstribbelende Stompwijkers moesten er aan geloven. Stompwijk telde 700 communicanten, onder wie slechts weinig armen. In de nieuwe kerk konden 360 plaatsen worden verhuurd, de mooiste 80 voor zes gulden per jaar, 70 voor vijf, 140 voor vier en 70 voor drie gulden per jaar. Hoogstwaarschijnlijk werden ook de zijbeuken spoedig 'productief' gemaakt. Stand en staat kregen duidelijke erkenning. De autoritaire standenkerk beantwoorde aan de mentaliteit van de jaren rond de eeuwwisseling.
De nieuwe kerk, in maart 1873 in gebruik genomen, maakte vieringen met overdadige praal mogelijk. Geld, vaak zuur verdiend en gespaard, werd grif gegeven. Ook de oude pastorie ging plat.
Het kerkkoor bestond uit 20 tot 26 zangers. Nieuwe leden moesten een examen afleggen en werden pas benoemd nadat over hen was gestemd. De familie Wijsman leverde enige generaties achtereen talent. De 'bouwman' L.J. Wijsman (1858-1930) vierde op 22 november 1928 dat hij 50 jaar lid was, sinds 38 jaar dirigent en sinds 30 jaar directeur. Hij kwam ermee in de rubriek 'Uit het rijke roomsche leven' van het populaire weekblad De Katholieke Illustratie. J.J.M. Suyten (1904-1983) vierde in 1966 zijn 40-jarig jubileum als organist. In Leiden en Den Haag was hij bij begaafde leermeesters opgeleid. In 1932 werkte hij mee aan het oprichten van de kruideniersvereniging 'De Spar'. Hij was een van de eerste bestuursleden. Wanneer kerkelijke plechtigheden hem in de week naar het orgel riepen en zijn zoons zeiden 'Pa, het is te druk, je kunt niet weg', was het antwoord 'Jongens, het is mijn hobby'.
Dat gold voor velen. Het dorpsleven werd verder verrijkt door een toneelvereniging, een fanfare en een voetbalclub.

In 1905 besloot het kerkbestuur tot de bouw van een zusterhuis en school. In oktober 1906 kon een naai- en bewaarschool en in januari 1907 een lagere school voor meisjes geopend worden. Stompwijk was, zoals veel katholieke dorpen, tevreden met het openbaar onderwijs. De levensbeschouwelijke scherpslijperij van rond de eeuwwisseling leidde ertoe, dat het kerkbestuur in 1920 het schoolgebouw van de gemeente overnam ten behoeve van een katholieke jongensschool. Een en ander leverde begrotingstekorten op voor het kerkbestuur en veel administratief werk voor de pastoor. Pas in 1968 werd het schoolbestuur losgemaakt van het kerkbestuur. In dat zelfde jaar verlieten de zusters Stompwijk. Het klooster, 'het huis van negen nonnen', werd verbouwd tot dorpshuis, een onderkomen voor verenigingen, de crèche, de bejaardensoci'teit en de dorpsraad.
Na de eerste wereldoorlog veranderden de jeugdbeweging, de onderwijsvernieuwingen en de opkomst van bureaus voor opvoedings- en huwelijksproblemen de mentaliteit. Diep stak vervolgens het trauma van de jaren 1940-1945. De aan wetten en regels gebonden scrupuleuze volkskerk trok niet meer. Een nieuw kerkbegrip brak baan. Ingrijpend was de herziening van de liturgie. De priester werd weer een begeleider, een bezieler vanuit het evangelie, dat in eerbied voor de ander moet worden
verstaan.

Ton Ribberink

A. E. M. Ribberink is oud-rijksarchivaris


Terug naar overzicht

Laatste publicatie

Erf Goed Nieuws augustus 2023
augustus 2023, jaargang 32, nummer 1

Erf Goed Nieuws augustus 2023

Erf Goed Nieuws, augustus 2023

Lees verder Alle publicaties