Vereniging Erfgoed Leidschendam

info@erfgoedleidschendam.nl

Uitgave: Januari 1999

Angstige mensen, grote daden

Angstige mensen, grote daden

De gereformeerden van Leidschendam kwamen de Tweede Wereldoorlog redelijk goed door. De archivaris Dick Kaajan onderzocht hun rol tijdens de bezetting. Wat opvalt, is hun consequente verzets-houding.

In 1906 bespraken enkele gereformeerden in Leidschendam de mogelijkheid om ter plaatse een eigen kerk op te richten. Op dat moment waren zij nog aangesloten bij de gereformeerde gemeente van Voorburg. Het duurde tot eind 1908 voor het kerkgenootschap er kwam. Daarmee kreeg het overwegend rooms-katholieke Leidschendam er naast de hervormde gemeente een derde kerkgenootschap bij. Op 4 oktober 1908 bevestigde dominee R.M. Westerink van Voorburg de eerste kerkenraad, bestaande uit twee ouderlingen en twee diakenen. Het aantal gemeenteleden bedroeg toen omstreeks 60 op een totale bevolking van 3363 inwoners (1,8 procent).
Naast onvrede over de prediking van de overigens rechtzinnige hervormde predikant R. Visscher was het vooral het ruimtegebrek in het Voorburgse kerkgebouw aan de Voorhofstraat dat hen hiertoe bracht. Hoewel dit kerkje eind 1909 aan
slechts ongeveer 150 mensen plaats bood, werd aan 215 gemeenteleden een zitplaats verhuurd. Dat is veelzeggend, als men bedenkt, dat toen inmiddels driekwart van de Leidschendamse gemeenteleden was vertrokken; ze hadden namelijk intussen (sinds 20 januari 1909) een eigen kerkgebouw aan de Damlaan. Dit gebouw werd in 1997 verkocht aan de burgerlijke gemeente en bestemd voor theater. Met de groei van de burgerlijke gemeente nam ook het ledental van de kerk toe. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bedroeg dit 330 op een totale bevolking van 9213 inwoners (3,5 procent).

In 1933 wilde de synode van de gereformeerde kerken in Nederland nog geen politieke uitspraak doen over het lidmaatschap van de Nationaal Socialistische Beweging. In plaats daarvan werd het aan het oordeel van de kerkenraden overgelaten hoe men wilde handelen.
Eind 1936 was de situatie veranderd doordat de NSB inmiddels een verkiezingsoverwinning had behaald. Dat jaar veroordeelde de synode mede op verzoek van verschillende classes en kerkenraden alsnog het lidmaatschap van de NSB. Eenzelfde lot trof de anti-militaristische Christen-Democratische Unie. Beide lidmaatschappen werden onverenigbaar geacht met het kerkelijk lidmaatschap. Kerkenraden werden opgeroepen dwalende gemeenteleden te vermanen en zonodig van het Avondmaal af te houden en wanneer ze 'onder tucht' stonden hun kinderen niet te laten dopen. Al enkele maanden daarvoor had de Leidschendamse kerkenraad er blijk van gegeven alert te zijn. Een gemeentelid dat 'sterke NSB-sympathieën' toonde, moest voor de kerkenraad verschijnen om 'over zijn lidmaatschap van de NSB' uitleg te geven. Dit was echter een uitzondering. Na het uitbreken van de oorlog zag de kerkenraad zich geen enkele maal genoodzaakt tuchtmaatregelen tegen NSB-ers te nemen. Daar bracht het feit dat een enkeling soms lichte pro-Duitse neigingen had, geen verandering in. Toen de particuliere synode van Zuid-Holland begin 1946 een onderzoek naar NSB-kinderen (doopleden) in de verschillende gemeenten wilde instellen, kon de kerkenraad melden dat dergelijke kinderen hier niet voorkwamen. Voornoemde ondervraging viel nog in de ambtsperiode van dominee M. Boukema, die van 1930 tot en met 1941 predikant in Leidschendam was. Het was voor hem zijn eerste gemeente. Dit gold eveneens voor zijn opvolger, dominee B. Rietveld, wiens ambtsperiode van 6 september 1942 tot 21 oktober 1945 grotendeels samenviel met de oorlog.

De razzia van 9 februari 1943

Met het vorderen van de oorlog probeerde NSB-leider ir. A.A. Mussert zijn macht uit te breiden. Met het vormen van een schaduwkabinet van 'gemachtigden' leek hij in februari 1943 zijn doel steeds meer te bereiken. Een van zijn medewerkers was de Nederlandse generaal H.A. Seyffardt, die tot gemachtigde voor het Nederlands Legioen werd benoemd.
Als reactie op deze ontwikkelingen liquideerden twee leden van de verzetsgroep C-6 op 5 februari Seyffardt in zijn Scheveningse woning. Dit had tot gevolg dat de Duitsers op 6 en 9 februari razzia's hielden. Allereerst onder studenten. Op een of andere manier bevroedde de reserve-kapitein G.E Boulogne dat het hier niet toe beperkt zou blijven. Daarom waarschuwde hij op zondag 7 februari na de ochtenddienst alle jongens van achttien jaar en ouder.
Inmiddels was er diezelfde ochtend in Voorschoten een aanslag gepleegd op het gezin van H. Reydon, de secretaris-generaal van Volksvoorlichting en Kunsten. Boulogne's advies voorkwam, dat de Rotterdamse evacué W. van Vliet op 9 februari in handen van de Duitsers viel. Tweeëndertig andere jongens waren minder fortuinlijk. Ze werden opgepakt en naar het kamp Vught gebracht, vanwaar ze allen na korte of langere tijd terugkeerden.

Gevolgen van Duitse maatregelen

De eind 1941 ingestelde Arbeidsdienst riep bij het kerkvolk mettertijd meer verzet op. Deze was bedoeld om vrijwilligers de gelegenheid te geven in Nederland of Duitsland voor de bezetter te gaan werken. Doordat ondersteuning of uitkering bij weigering werden stopgezet, werden steuntrekkers en werklozen overigens min of meer gedwongen.
In Leidschendam dook aanvankelijk ongeveer 70 procent van de gereformeerde jongens onder om zich aan de Arbeidsdienst te onttrekken. Dit was een van de terreinen waarvan de classis Utrecht vond dat de christenen daartegen te weifelend en zwak optraden. Daarom stuurde zij in juni 1943 aan alle classes en kerkenraden een 'getuigenis'.
Deze weifelende houding uitte zich ook in het optreden van christen-politieambtena-ren bij de jodenvervolging, de vrijheidsberoving van duizenden gijzelaars en de medewerking van ambtenaren aan deportaties van arbeiders naar Duitsland. Ook wanneer zij dit met tegenzin deden omwille van broodwinning en positie, vond de classis dit een blijk van een tekort aan geloofsvertrouwen. De Leidschendamse kerkenraad stemde van ganser harte in met de inhoud van dit getuigenis en gaf gehoor aan de oproep om in prediking, catechese en persoonlijk gesprek tegen 'deze zondige mentaliteit' te waarschuwen.
Dominee Rietveld, die een ware herder voor zijn gemeente was, was zeer duidelijk in zijn prediking tegen de Duitsers. Dit zal zeker gewetensvolle gemeenteleden, van wie een aantal later actief in het verzet was, hebben geholpen bij hun standpuntbepaling tegenover de Duitse bezetter. Dit viel hen aanvankelijk moeilijk, omdat op grond van de bijbel werd verwacht dat men 'elke' overheid zou respecteren (Romeinen 13). Door zelf mee te werken aan het verzet en de hulp aan onderduikers gaf dominee Rietveld het voorbeeld en beantwoordde hij indirect deze vraag. Dat werkte inspirerend op gemeenteleden die zich hier ook voor inzetten. Bijzonder aan het verzetswerk was, dat daarbij onderlinge maatschappelijke verschillen wegvielen en het saamhorigheidsgevoel toenam. Een van de toenmalige verzetsmensen benadrukte overigens, dat het God zelfwas die ervoor zorgde dat de Leidschendamse illegaliteit relatief goed door de oorlog kwam. Op zich angstige mensen bleken met al hun gebreken tot grote daden in staat. Volgens de kerkenraad nam het Godsvertrouwen tijdens de oorlog bij velen toe.

De voorlichting van 'Frits de Zwerver'

Het was begin 1943 dat het georganiseerde verzet landelijk vaste vorm kreeg. Aanleiding was het feit dat de Duitsers naast de jodenvervolging en de Arbeidsdienst in april 1943 het voormalige Nederlandse leger in krijgsgevangenschap wilde voeren. Hierdoor nam de bereidheid bij de bevolking om verzet te bieden en onderduikers te
helpen sterk toe. Dit gold ook voor Leidschendam, waar de politieke situatie sterk was gewijzigd. De Duitsers hadden kort tevoren burgemeester H.A.C. Banning afgezet en vervangen door de NSB-er M.A. Simonis. Onder deze omstandigheden was een duidelijke voorlichting aan de kerkelijke gemeente gewenst. Daarom werd dominee F. Slomp uit het Overijsselse Heemse, beter bekend als 'Frits de Zwerver', uitgenodigd om op 11 juli in Leidschendam te komen preken.
Frits de Zwerver was nauw betrokken bij het oprichten van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), waaruit later de Landelijke Knokploegen (LKP) en andere verbanden voortkwamen. Hij werd toen al ruim een jaar zwaar gezocht vanwege zijn openlijk oproepen tot sabotage tegen de Duitsers. 's-Morgens preekte hij over het tekstgedeelte uit Lucas 10:18: 'En Hij zeide tot hen: 'Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen'. Het was duidelijk wie in 1943 als satan moest worden gezien. In de middagdienst ging het over de houding van de vroedvrouwen in Egypte. Deze bedienden zich van een schijnleugen om de pasgeboren Isra'litische jongetjes te redden van de hand van de farao, zodat het volk Isra'l kon blijven groeien.

In zijn uitleg van de Schrift trok dominee Slomp de lijnen door naar de huidige situatie. Zoals de vroedvrouwen het werk van de farao saboteerden, zo moest men dit nu doen tegen Hitler, die ook een aanslag op de geest van de hedendaagse jeugd deed. Voor Hitler behoorden kinderen aan de Staat, wat strijdig was met de doopbelofte die de ouders hadden afgelegd.
's Avonds werd een besloten gemeentevergadering gehouden. Daarin werden zaken als deelname aan de Arbeidsdienst en het onderduiken besproken. Daden bleven niet uit. Enerzijds ging men zelf meer onderduiken, anderzijds verleende men onderdak aan onderduikers. 'Dacht men voordien de enige te zijn, die onderduikers herbergde', aldus de kerkenraad in 1948, 'na dat bezoek [van dominee Slomp-red.] wist men, dat anderen het ook deden, al wist men niet wie. Zelfs in onze eigen gemeente is veel van dit werk tot na de bevrijding verborgen gebleven'. Zo verrichtte schipper Roos bijvoorbeeld koeriersdiensten naar Amsterdam. Vanaf die tijd gaf geen enkele jongen meer gehoor aan de oproep voor de Arbeidsdienst en was onderduiken normaal. Door samenwerking tussen geestelijken, artsen en ambtenaren ontstond op de grens van Leidschendam en Voorburg een groep voor hulp aan onderduikers. Hiertoe behoorden onder meer diaken H. van Dokkum en de gemeenteleden B. Bieleveld en H. van Kesteren. Het waren juist de contacten met de gemeenteleden waarop de geestelijken konden terugvallen. Toen er een eigen rayon van de LO in Leidschendam werd ingesteld, werd het gemeentelid G. Meester rayonleider.

canadezen.jpg

 Mei 1945: Canadezen op de Damlaan.

Eind november 1943 schrok dominee Rietveld er niet voor terug om voor onderduikers te laten collecteren. Hoewel burgemeester Simonis hier ontstemd over was en zich er bij de Sicherheltsdienst (SD) over beklaagde, bleef dit bij gebrek aan bewijs zonder gevolgen. Nadat dit al enkele keren eerder was gepoogd gelukte het in het laatste oorlogsjaar om naast de LO voor militair verzet een groep van vijftien man te vormen, waarvan het gemeentelid oud-kapitein B. Tesink de leiding op zich nam.

Onderdak voor evacués
In juli 1940 moest Leidschendam 230 vluchtelingen uit het gebombardeerde Rotterdam hulp bieden. Onder hen waren ook gereformeerden. Het kleine kerkje aan de Damlaan was voor sommigen wel wennen, gewend als deze waren aan grote stads-kerken als de Nieuwe Zuiderkerk, de Bergsingelkerk en de Statensingelkerk met elk zo'n ruim 1000 zitplaatsen. Eind 1942 en begin 1943 kwam hier een nieuwe groep evacués van 33 personen uit Scheveningen en Den Haag bij. Dit hield verband met de aanleg door de Duitsers van een verdedigingswal (de 'Atlantikwal') tegen mogelijke landingen van de geallieerden. Door halve stadswijken te slopen hadden zij een brede kuststrook tot vestingwerk getransformeerd.
In 1944 groeide hun aantal tot 71 (ruim 8 procent van het totale aantal evacués). Deze groep zou tot omstreeks augustus 1945 in Leidschendam blijven wonen. Hierdoor nam het aantal kerkgangers dusdanig toe dat er vanaf april 1944 's morgens dubbele diensten werden gehouden, die door zo'n ruim 200 en 100 personen werden bezocht. Verder werd de kerkenraad in november uitgebreid tot vijf ouderlingen en drie diakenen. Een van de Scheveningse evacués, ouderling J.L. Meerman, bekleedde dit ambt ook enkele maanden in Leidschendam. Zijn zoon A. Meerman was hier ongeveer drie jaar, tot aan de bevrijding van het zuiden in 1944, ondergedoken. In die tijd leerde hij via de kerk zijn vrouw kennen. Begin 1945 volgden kort na elkaar nog twee groepen evacués. Allereerst op 3 maart als gevolg van een door de Engelse luchtmacht verkeerd uitgevoerd bombardement op het Haagse Bezuidenhoutkwartier. Gevolg hiervan was een stroom van nieuwe evacués. De diaken Joh. Jansen in Wilsveen, bij wie al eerder onderduikers zaten, kreeg toen bijvoorbeeld acht personen op de boerderij. Bij dit bombardement verloren ook twee kinderen van het Leidschendamse gezin Den Hartog respectievelijk een been en een rechterarm.
Aan het eind van diezelfde maand volgden de bewoners van het gereformeerde rusthuis van de diakonie uit Maassluis bij (ca. 20 personen). Deze werden tijdelijk gehuisvest in de R.K. meisjesschool in de Damstraat. Het bestuur van dit rusthuis kwam later, tijdens de gemeentevergadering van 1945, de gemeente speciaal bedanken voor de hulp en geestelijke verzorging van de predikant, de diakonie en andere broeders en zusters.

Hulp aan joden en onderduikers

Vanaf eind 1940 werd de vrijheid van de joden door allerlei verordeningen steeds meer beperkt. Hoewel de gereformeerde synode hier af en toe tegen protesteerde, waren het niet zozeer de kerkenraden alswel de individuele gemeenteleden die de joden daadwerkelijk hulp boden. In Leidschendam konden ongeveer dertig joden op zo'n acht adressen onderduiken. In vier gevallen betrof het ambtsdragers, wat relatief veel is wanneer men bedenkt dat de kerkenraad toen inclusief de predikant zeven leden telde.
De eerder genoemde diaken H. van Dokkum huisvestte ook zelf een joodse onderduiker. Terwijl hij op zijn werk in Den Haag was, werd er in juli 1944 een inval bij hem gedaan. De onderduiker wist ternauwernood te ontkomen. Van Dokkum werd genoodzaakt tijdelijk zelf onder te duiken.
Ouderling H. Batelaan, directeur van het gemeentelijk lichtbedrijf in de Nieuwstraat, herbergde het gezin van M. Pagrach. Er werden in die tijd zelfs twee kinderen geboren. Verder bood de pastorie van dominee Rietveld (het tegenwoordige shoarma-res-taurant Tel Aviv, Damlaan 43) onderdak aan joden. In een kritieke situatie liet hij ze gedurende enige weken naar de kerkzolder verhuizen. Een ideale, maar zeer gevaarlijke schuilplaats, daar men alleen op de binten kon lopen. Met het gemeentelid A. Vesseur, bij wie ook een joodse familie was ondergedoken, ging het op het allerlaatst minder voorspoedig. Als uitgever van een illegaal krantje werd hij op 13 april 1945 door de SD gearresteerd en met zijn onderduikers naar de strafgevangenis Scheveningen overgebracht. Ze kwamen alle ongedeerd op 6 mei vrij. Ook het gezin De Waardt huisvestte de hele oorlog door onderduikers. Evenals de bij hem verblijvende onderduikers wist H. de Waardt ternauwernood aan een arrestatie door de Duitsers te ontkomen. Het was op zijn adres dat dominee Rietveld aan het eind van de oorlog een maand met zijn zieke vrouw onderdook. Om veiligheidsredenen kon hij toen niet langer preken. Daarop besloot hij eind maart 1945 de herderloze gereformeerde kerk van Schiebroek bij te staan. Daar had namelijk dominee J.J. de Broek met zijn halve kerkenraad vanwege de 'Vrijmaking' de band met de gereformeerde kerken verbroken. Het ging daarbij om een groot aantal predikanten en ambtsdragers, die zich in navolging van prof. dr. K. Schilder niet wilden conformeren aan de leeruitspraken van de generale synode van 1942 en 1944. Mede door Rietvelds betrokkenheid bij de illegaliteit ontbrak hem de tijd om zich in de 'Vrijmaking' te verdiepen en deed hij daarover geen uitspraken. Hij voelde zich veeleer een pastor dan een theoloog. Mede hierdoor bleef een scheuring binnen de kerk van Leidschendam achterwege.

De Leidschendamse kerkenraad stemde in met Rietvelds voorstel om in Schiebroek te gaan werken, omdat men het niet raadzaam vond, dat hij vanwege zijn eigen veiligheid en die van de jongens-catechisanten nog langer zou catechiseren. Een activiteit die hij eind april 1945 zou hervatten. De in Schiebroek opgedane ervaring zal er niet vreemd aan zijn geweest, dat hij eind 1945 een beroep naar de gereformeerde kerk van Kralingen aannam. Het was vooral het werk onder de stadsjeugd dat hem daar trok. Wat niet vreemd is, wanneer men weet dat Rietveld eerst onderwijzer was geweest.
Begin 1946 deed de eerder genoemde jood Pagrach belijdenis. In dezelfde dienst werden zijn twee kinderen gedoopt. Hij was mede door het werk van dominee Rietveld 'tot bekering' gekomen. Batelaan verzekerde de kerkenraad dat dit geen scheuring in het gezin betekende, maar wel een breuk met de familie. Verder deed een jodin met twee kinderen, die ook bij een gereformeerd gezin was ondergedoken geweest, later hetzelfde in de hervormde kerk. Na de oorlog stichtte de in Den Haag woonachtige dominee Jac van Nes, de eerste missionair predikant onder de joden, het Eben Haëzer-fonds voor hulp aan terugkerende joden. Dit was in het bijzonder bedoeld voor hen die reeds langer met de jodenzending contact hadden. Een doel waar Leidschendam ook graag voor collecteerde.
De groep joden die dankzij de onderduik de oorlog had overleefd, vormde overigens een schril contrast met de 26 autochtone joden uit Leidschendam, van wie er geen enkele uit de concentratiekampen terugkeerde.

Interkerkelijke samenwerking

Evenals de politieke partijen zochten de zeven protestantse kerken in de oorlog toenadering tot elkaar. Vanaf augustus 1940 kreeg het kerkelijk verzet gestalte in het Convent van Kerken, sinds 1942 Inter Kerkelijk Overleg (IKO) geheten. In de eerste maanden van zijn bestaan was de rol van de gereformeerden daarin door de opstelling van hun afgevaardigde, de Duits-gezinde prof. dr. H. H. Kuyper, afwachtend. Met de komst van de nieuwe afgevaardigde, prof. dr. J. Donner, die driemaal zou worden gearresteerd, kwam hierin verandering.
Naast overleg met de bezetter was een van de activiteiten van dit interkerkelijke samenwerkingsorgaan het uitvaardigen van kanselboodschappen. Het pleit voor de Leidschendamse kerkenraad dat hij deze alle heeft voorgelezen, naast de door het eigen kerkgenootschap toegestuurde kanselboodschappen. Iets wat lang niet overal gebeurde. Het waren even zovele protesten tegen het handelen van de bezetter. Deze samenwerking betekende overigens niet dat de kerken ook plaatselijk elkaar zochten. In Leidschendam gebeurde dit pas in 1944, nadat er op 19 oktober 1944 een bidstond was gehouden. Het voorstel van ouderling Barelaan om, evenals in andere gemeenten, de gemeenteleden wekelijks voor bijzondere bidstonden samen te roepen vond instemming. Tevens bleek het mogelijk dit samen met de hervormde gemeente te doen. Wekelijks werd van kerkgebouw gewisseld, terwijl beider dominees (Rietveld en D.M. Vermei) ook afwisselend de inleiding of het gebed verzorgden. De opkomst was matig.
Dit gezamenlijke initiatief bracht enige toenadering tussen de hervormden en gereformeerden. Vrijwel gelijktijdig, op 19 december 1944, werd ook in Voorburg tot het houden van dergelijke bidstonden besloten.

Het laatste oorlogsjaar

Door de toenemende tekorten op het gebied van voedsel, gas en electriciteit was het laatste oorlogsjaar een van de zwaarste jaren. In dat jaar namen de vervolgingen toe. Hoewel een deel van de Leidschendamse bevolking uit boeren en tuinders bestond, waren de gevolgen van de voedseltekorten ook hier merkbaar. Door de nabijheid van Den Haag waren de voorraden in de hongerwinter verkocht. Sommige boeren maakten misbruik van de situatie en werden zelf zwarthandelaar. Het Wilsveense gemeentelid Jansen liet daarentegen het verzet 's nachts met voorkennis een koe stelen, waarvoor hem eerder door een zwarthandelaar een hoog bedrag was geboden. De verzetsman H. de Waardt had in 1944 nog de beschikking over een bedrijfsauto. Mede door familierelaties bracht hij samen met andere verzetsstrijders uit Leidschendam verschillende joden en onderduikers tot achter de IJssellinie. Verder slaagden zij er ondanks beschietingen door de Engelse vliegtuigen in om tijdens de hongerwinter vier voedseltransporten, waaronder een vanuit Groningen, te organiseren. Een deel daarvan was bestemd voor het ziekenhuis St. Antoniushove. Daarnaast organiseerde de kerkenraad een kinderuitzending naar Friesland. 'Onderling Hulpbetoon' collecteerde begin 1945 voor dit doel. De bijdragen waren voldoende voor ongeveer 60 kinderen. Ongeveer de helft van deze groep kinderen werd in de hongerwinter naar Marrum gebracht. De kinderen werden in gereformeerde gezinnen ondergebracht.
In november 1944 hield de diakonie een succesvolle inzameling van goederen onder de gemeenteleden. In diezelfde maand werd op 13 november begonnen met de voed-seluitreiking via de Centrale Keuken. In verband daarmee verzocht een van de ker-kenraadsleden de zondagse ochtenddiensten een uur eerder te laten beginnen. Dit verzoek werd echter niet gehonoreerd.
In februari 1945 ging dominee Rietveld met zijn collega mr. W.S. de Vries van Voorburg en een rooms-katholieke geestelijke uit Voorburg naar Friesland om daar een scheepslading van 150 ton levensmiddelen voor Voorburg en Leidschendam te verzamelen. Dit gebeurde onder auspici'n van het in december 1944 door het IKO opgerichte Inter Kerkelijk Bureau. In dat jaar rapporteerde de diakonie geregeld over verzoeken van broeders en zusters om voedsel en brandstoffen. Hieraan kon zij slechts in sommige gevallen voldoen, al of niet uit het fonds voor bijzondere noden. Door de maatregelen van de Duitsers werd het kerkelijk leven steeds verder bemoeilijkt. In 1944 mochten de verenigingen niet meer vergaderen. Groepsvorming van meer dan twintig personen werd verboden. De meisjesvereniging 'Ons beginsel getrouw' vergaderde sindsdien thuis bij ouderling Batelaan. Door het instellen van de avondklok kon 's avonds geen huisbezoek meer worden gebracht. Voor zover mogelijk deed men dit daarom 's middags. Onder de gewijzigde politieke omstandigheden werkte de diakonie niet langer mee aan het burgerlijk armbestuur. Dit was er namelijk duidelijk op gericht om de invloed van de kerken en particulieren op dit gebied terug te dringen.
Vanaf september 1944 verscheen op initiatief van de gemeenteleden Meester en Vesseur een plaatselijke illegale krant. Doordat er onenigheid tussen Meester en Vesseur ontstond, brachten zij later elk een afzonderlijk blad uit.

Na de bevrijding

Vlak voor de bevrijding werd bekend dat de heer J. van Elk als gevolg van uitputting en ziekte in het concentratiekamp Bergen-Belsen was overleden. Over het lot van de krijgsgevangene H. van Kesteren was daarentegen eind 1945 nog steeds niets vernomen. Nadat hij in maart 1944 door zijn aandeel aan de hulp aan onderduikers zelf was ondergedoken, was hij op 12 december op straat gearresteerd. Via de kampen Amersfoort en Neuengamme kwam hij in Sandbostel terecht, waar hij - naar later bekend werd - aan de gevolgen van de ontberingen overleed. Zij waren de enige gemeenteleden, die de gereformeerde kerk van Leidschendam na afloop van de oorlog had te betreuren. Voor anderen liep het beter af. In totaal zijn negen personen, van wie enkele in dit artikel met name zijn genoemd, voor korte of langere tijd gearresteerd geweest.

 veurseachterweg89.jpg

In het huis aan de Veurse Achterweg 89 zaten liefst negen joden.

Op de eerste kerkenraadsvergadering na de bevrijding opende dominee Rietveld met het 'Danklied der verlosten' uit Jesaja 12. De raad besloot toen ook het Groene Kruis te steunen voor de aanschaf van de nodige materialen. Met de burgerlijke gemeente bestond als vanouds weer een goede relatie. Op verzoek van burgemeester en wethouders werden twee ambtsdragers afgevaardigd naar de Leidschendamse afdeling van het 'Maatschappelijk Hulpbetoon', wat raakvlakken met de diakonie had. Anders dan tijdens de oorlog werd verwacht, zette de samenwerking met hervormden en rooms-katholieken niet door; de vooroorlogse oude kaders bleken nog levensvatbaar. Zowel bij de gereformeerden als de hervormden was er sinds 1941 en 1944 sprake van plannen voor de bouw van een tweede kerk. Naast de bestaande verenigingen richtten de gereformeerden nog een eigen koor en een wandelclub ('Moedig voorwaarts') op. Van het plan van de zendings- en evangelisatiecommissie om in de winter met de daarvoor aangewezen hervormde commissie op verschillend terrein lezingen te organiseren, werd later niets meer vernomen. De enige inrerkelijke activiteit had op zondag 28 oktober 1945 plaats, toen de laatste kanselboodschap van het IKO werd voorgelezen. Deze week sterk af van de voorgaande. Ditmaal werd opgeroepen tot handhaving van het recht, terwijl werd gewaarschuwd tegen onrecht en willekeur in de behandeling van politieke gevangenen. Een jaar na de bevrijding was er alle reden om evenals in de rest van Nederland een herdenkingsdienst te houden. Omdat er op 4 mei geen koor of kwartet kon meewerken, gebeurde dit op 3 in plaats van op 4 mei 1946. Er werd toen gecollecteerd voor de oorlogsslachtoffers. Daarna kwam de oorlog niet meer op de kerkelijke agenda. Met de uitzending van militairen naar Indi' en de latere terugkeer van repatrianten begon een geheel nieuw tijdvak.

Dick Kaajan

H.J.Ph.G. Kaajan is archivaris bij het Algemeen Rijksarchief.

Bronnen:
Gereformeerde Kerk van Leidschendam, notulenboek 1944-1948. Het Utrechts Archief, Synodale archieven van de Gereformeerde Kerken in
Nederland 1836-1980, inv.nr. 753 Literatuur:
J.F.H.Chr.M. Daams, J.D. de Kort Sr. (red). Over, door en om de Leytsche Dam.
Geschiedenis van een gouden gemeente (Leidschendam 1988) hoofdstukken 'De
Kerk in het midden' en 'De Tweede Wereldoorlog'.
H.C. Endedijk, De Gereformeerde kerken in Nederland, dl. 2, 1936-1945 (Kampen
1992).
G.J. van Klinken, Opvattingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland over het
Jodendom, 1896-1970 (Kampen 1996).
EP. van Stam, 75 jaar Gereformeerde Kerk te Leidschendam, 1909-1984
(Leidschendam 1984).
Interviews:
Fam. A. Jansen-de Ruyter; de heer H. de Waardt.


Terug naar overzicht

Laatste publicatie

Erf Goed Nieuws augustus 2023
augustus 2023, jaargang 32, nummer 1

Erf Goed Nieuws augustus 2023

Erf Goed Nieuws, augustus 2023

Lees verder Alle publicaties