Vereniging Erfgoed Leidschendam

info@erfgoedleidschendam.nl

Uitgave: JANUARI 1998

De groenten van Veur, de melk van Stompwijk

De groenten van Veur, de melk van Stompwijk

De samenvoeging van Veur en Stompwijk ging in de jaren dertig niet van een leien dakje. Met name Veur stond er van oudsher negatief tegenover. Maar mede onder druk van dreigende annexatie door Den Haag koos Veur in 1928 toch voor eenwording met Stompwijk. Daarna sloeg de stemming echter al weer snel om.

Op 4 april 1802 vergaderde het dorpsbestuur van de banne van Stompwijk in de herberg De Zwaan over de aanstelling van een nieuwe vroedvrouw. Wegens het belang dat de bewoners van Veur gemeen hadden met die van Stompwijk wilde men Veur voorstellen naar evenredigheid in de kosten bij te dragen. De president-schepen van Veur, de grossier P. Boonekamp, werd 'vriendelijk' uitgenodigd en die verscheen 'een weinig tijd daarop'. Hij beloofde het voorstel aan het bestuur van Veur te zullen voorleggen.
Ook OD andere terreinen werd samengewerkt. Samen hadden Veur en Stompwijk een 'klap-waker' of 'ophaalder der haardas' in dienst. Deze man verdiende zes gulden per week; Veur betaalde eenderde. De klapwaker moest 's nachts de woningen en bedrijven aan de oever van de Vliet behoeden tegen brand en andere gevaren. Hij haalde er ook de haardas op, die aan de Stompwijkse zijde werd opgeslagen en als meststof werd verkocht.

In 1811, tijdens de Napoleontische tijd, werden Veur en Stompwijk onder één bestuur gebracht: dat van Leidschendam. In 1817 werd die constructie teruggedraaid:   Veur en Stompwijk werden weer zelfstandige gemeenten. Beide bleven met elkaar verbonden in de persoon van de burgemeester, die vaak secretaris was van zowel Veur als Stompwijk. Het ambtelijk apparaat, dat zowel Veur als Stompwijk bediende, was gevestigd in het gemeentehuis van Stompwijk aan de Vliet. Er waren tussen 1817 en 1937 twee afzonderlijke gemeentelijke archieven. Veur en Stompwijk behielden deze vorm van samenwerking tot het geboortejaar van het huidige Leidschendam, 1938.

Annexatie-aandrang

Omstreeks 1920 waren Veur en Stompwijk gemeenten met een sterk agrarisch karakter;
alleen aan de Veurse kant van de Vliet en dan vooral in het deel rondom de Leidsche Dam was ambachtelijke en kleinindustriële nijverheid. Er waren kleine scheepswerven, wat metaalnijverheid en zuivelverwerkende bedrijfjes. Ook de Veiling van Veur gaf wat niet-agra-rische werkgelegenheid.
Sociaal-politiek gezien bleven Veur en Stompwijk tot in de jaren twintig een negentiende eeuwse gemeenschap. Pas de sociaal-eco-nomische verhoudingen van na 1929, de crisisjaren, dwongen een modernisering van het bestuur af. In de jaren dertig horen we in de gemeenteraad een bescheiden echo van de nationale sociaal-politieke tegenstellingen. Moet Leidschendam wel of niet meedoen aan de werkverschaffing? Moet de gemeente wel of niet sterk staan voor de Schoolartsendienst? Moet ze wel of niet akkoord gaan met door de nationale regering opgelegde loonsverlagingen voor gemeentepersoneel? Moeten er belastingmaatregelen komen voor de bezitters? Of moet de crisis op de arbeiders en de werklozen worden afgewenteld? SDAP-leden willen principieel politieke discussies, de rooms-katholieke raadsleden vinden dat maar ideologisch en vrijblijvend geklets.
Verder krijgen Veur en Stompwijk tussen de twee wereldoorlogen te maken met annexatie-aandrang van Den Haag. De besturen van Veur en Stompwijk wordt in toenemende mate structureel gebrek aan goed bestuurlijk en planologisch inzicht verweten. Den Haag verwijt Stompwijk een onlogische keuze voor de uitbouw van het Zeeheldenkwartier en bekritiseert ook de bouw van woningen in Park Leeuwenbergh. De woningbouw daar had inderdaad niet veel te maken met een uitgewerkt en verantwoord planologisch geheel, waarbij oog was voor de relatie tussen de gemeentelijke kernen. En natuurlijk speelde bij de Haagse kritiek ook het streven naar uitbreiding van het eigen grondgebied een rol van betekenis.
Er was veel particuliere woningbouw. In Veur, aan de Smidslaan in de 'Slakkenhoek' kwamen nog vóór 1920 een kleine dertig woningen gereed door het initiatief van drie Veurse tuinders, die huisvesting wilden bieden aan tuin-dersknechten. Aansluiting van die woningen op waterleiding en gasnet volgde spoedig. Typisch is in die tijd de frictie tussen de traditionele samenleving en de moderne sociale staat, tot op de kleinste schaal. Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid moet nog varkenshokken bij deze nieuwe woningen gedogen, maar wenst er dan ook wel eisen aan te stellen. Hoewel de woningen modern ontworpen waren, ontkwam de bouwer toch niet aan inwilliging van een ouderwetse eis van de opdrachtgever: een bedstee op de eerste verdieping! Woningbouwverenigingen bouwden her en der in Veur en Stompwijk bescheiden complexen woningen voor arbeiders- en kleine middenstandsgezinnen.
Het planologisch beleid van Veur en Stompwijk ging niet veel verder dan het wel of niet verharden van bestaande wegen of het reconstrueren van hoofdwegen als de Damlaan. Meteen moet hierbij echter bedacht worden, dat Gedeputeerde Staten de Stompwijkse en Veurse uitbreidingsplannen ook niet erg positief tegemoet traden. Het traditionele denken van de gemeentelijke bestuurders kwam misschien nog wel het scherpst tot uitdrukking in de prognose van de bewonerscategorieën in het uitbreidingsplan van 1938. Voor Stompwijk zou het toch bij uitstek gaan om landarbeiders, kleine handelaren in zuivelarrikelen, veehouders en rentenierende boeren. Aan forensen werd nog nauwelijks gedacht. Huisvesting van die nieuwe groep en een systematische kroto-pruiming zouden pas na 1945 bestuurlijke aandacht krijgen.
De 'sociale staat' (vanaf 1918 in toenemende mate een hoofdthema van beleid en bestuur in ons land) bestond in de ogen van de raads-meerderheden van Veur en Stompwijk nog steeds niet.

elektriciteitscentrale.jpg

 De elektriciteitscentrale van de Nederlandse Spoorwegen aan de Westvlietweg in 1937.

Veel 'import'

Veur en Stompwijk stonden in de jaren tussen de twee wereldoorlogen in het teken van overgang. Het karakter van vooral agrarische samenleving met wat middenstand begon te verschuiven. Veur ('land van groenten) en Stompwijk ('land van melk en boter') waren van oudsher verschillende samenlevingen. Niet voor niets wees het Stompwijkse raadslid Vink er in 1935 op dat in de algemene beeldvorming van Veur sprake was van 'patricische trekjes' in vergelijking met Stompwijk.
In de jaren vanaf 1905 was de vestiging van de grote werkplaats van de Spoorwegen en de elektriciteitscentrale van de (voor Nederland een primeur!) Hofpleinlijn (die verbond Rotterdam Hofplein met Hollands Spoor en ook rechtstreeks met Scheveningen) oorzaak van nieuwe 'import': spoorwegwerkers met hun gezinnen vestigden zich in beide gemeenten: in Stompwijk in de Broekweg-buurt (waar de bebouwing in 1906 begonnen was), later Zeehelden-kwartier; in Veur de spoorwegwer-kerswoningen aan de Zijdestraat.
Ook in de politieke sfeer leidde dat tot veranderingen. Een zekere politisering, waarbij ook de landelijke en soms zelfs internationale politiek betrokken werd, deed zijn intrede in de twee gemeenten.  De  SDAP-raadsleden Bloemheuvel in Stompwijk en Kerkhoff in Veur, verwezen graag naar het socialistische Plan van de Arbeid als alternatief voor de rege-ringspolitiek van Colijn. Veurse raadsleden meenden midden jaren dertig dat 'er ook wel het noodige gedaan werd voor den arbeider zonder dat daaraan SDAP-ers te pas kwamen.' In januari 1936 wees het raadslid Blokland erop, dat de voor 1937 geraamde 12.000 gulden voor ondersteuning door het Burgerlijk Armbestuur voor verhoging in aanmerking kwam.' In katholieke kring was bij jongeren het besef gegroeid dat de traditionele armenzorg nu niet voldoende meer was: ook in Veur werd een plaatselijke afdeling van de 'Katholieke Actie' actief met geldinzameling voor de noodlijdenden. Bij discussies rond het verder bezuinigen op bijvoorbeeld presentiegelden voor de raadsleden bleek gevoeligheid voor wat fascisten daar wel niet voor demagogisch voordeel uit zouden weten te halen. In 1936 werd het Stompwijkse SDAP-raadslid Leenden Wiegel door het pro-testants-christelijke raadslid Vink verweten 'Trotski, Hitler en Blum' binnen de reikwijdte van het Stompwijkse plaatselijke bestuur te willen halen. In de laatste algemene beschouwingen in de Veurse raad werd gewezen op de gespannen toestand in Europa, waar de oorlogsdreiging steeds sterker werd. Wiegels vertrek in 1936 bracht overigens een noviteit in de plaatselijke politiek: de benoeming van het eerste vrouwelijke raadslid, mevrouw De Visser.

Uit elkaar

De verscheidenheid van Veur en Stompwijk kwam ook tot uitdrukking in de bevolkingstal-len: in 1935 had Veur 3900 en Stompwijk 5400 inwoners. Veur was van oudsher rijker dan Stompwijk. Stompwijk, misschien nog eens extra door de nood der tijd gedreven, stevende doelbewust af op gemeentelijke herindeling: samenvoeging met Veur. In 1928 waren de meerderheden in beide gemeenteraden nog betrekkelijk eensgezind in het streven naar samenvoeging. De verslechterende financiële toestand in Stompwijk gedurende de crisisjaren leidde tot versterking van dat streven, terwijl Veur omstreeks 1934 een omslag doormaakte:
tegen samenvoeging en groeiende ergernis over de van oudsher bestaande combinatie van een gemeenschappelijke burgemeester en secretaris. Ook wanneer het ging om gemeenschappelijke regelingen, zoals de gezamenlijke openbare lagere school en de energiebedrijven, leken Veur en Stompwijk in de jaren dertig uit elkaar te drijven.
De schoolartsenkwestie maakt duidelijk dat in de controverse tussen pardcularisten (rk kerkbestuur met pastoor Kammers) en de voorstanders van meer overheidsingrijpen in de gezondheidszorg, het gemeentebestuur, de SDAP, de artsen, het Witgele Kruis en ook de r.k. raads-fractie, de tweede 'partij' aan de winnende hand raakte.
Het protestants-christelijke raadslid Zuijdwijk in Veur merkte in 1935 op dat men in Veur tot dan toe geen SDAP-ers nodig had om toch positieve dingen voor arbeiders tot stand te brengen. In september 1935 deed Gerard Kerkhoff als eerste SDAP-er zijn intrede in de Veurse raad. Kerkhoff wenste de raad geluk met de afwezigheid in de Veurse raad van communisten en fascisten. Hij wilde geen bovenmatige eisen stellen (hij was tenslotte maar op zijn eentje) maar vroeg om één niet-katholieke wethouder. Zuijdwijk, de protestants-christelijke fractieleider, was het oneens met Kerkhoff en stelde dat alleen de katholieke fractie alle verantwoordelijkheid voor het bestuur draagt. Zuijdwijk wenste af te zien van een niet-katholieke wethouder omdat het denkbaar was dat een niet-katholiek straks burgemeester van Veur werd, als de samenvoeging met Stompwijk niet zou doorgaan.

 
Frisse start

De Vliet was van oudsher de scheidslijn tussen Veur (Noord), onderdeel van de heerlijkheid Voorschoten onder de heren van Wassenaar Duivenvoorde, en de heerlijkheid Stompwijk (Zuid), dat onder bestuur van de Leidse burgemeesters stond. Die tegenstelling was omstreeks 1900 nog volop actueel en lag ten grondslag aan de moeizame worsteling naar eenheid. Al in 1914 was er van samenvoeging sprake. Daarbij liep Veur met zichzelf te leuren. Er waren steeds problemen om aan voldoende kapitaal te komen. Aan de opzet van een volledig eigen gemeentebestuur en een eigen voor-zieningennet viel toen al helemaal niet te denken. Mede onder druk van dreigende annexatie door Den Haag koos in 1928 ook Veur voor samenvoeging met Stompwijk. Kort daarna sloeg in Veur de stemming om. De emoties liepen hoog op. In Veur sprak in 1929 bij een enquête 82 procent van de inwoners zich uit tegen samenvoeging met Stompwijk. De katholieke wethouders De Koning en Weerdenburg stelden zich fel op tegenover burgemeester Keijzer vanwege diens pleidooi vóór samenvoeging. Dar verwijt trof volgens de beide wethouders ook de secretaris. Zij beschuldigden de burgemeester van opportunisme: burgemeester en secretaris putten uit de vele samenwerkingsregelingen tussen Veur en Stompwijk argumenten om tot samenvoeging over te gaan. En dat terwijl die regelingen op grond  van  nieuwe  artikelen  uit de Gemeentewet van 1931 juist waren ontworpen om samenvoeging van zelfstandige gemeenten te vermijden.

riolering.jpg

In 1934 werd in het kader van de 'werkverschaffing' riolering aangelegd in de Koningin Juliananweg, gezien naar de Romolenbrug. Links de plek waar nu het Kon. Julianaplein ligt. (Foto 's gemeente-archief).

Volgens de burgemeester stond het grootste deel van de Veurenaren onverschillig tegenover samenvoeging van hun gemeente met Stompwijk. Zowel Zuijdwijk als Kerkhoff stelde zich tegenover de beide wethouders op en namen afstand van verdachtmakingen  tegen burgemeester en secretaris als zou er bij hen sprake zijn van persoonlijk belang bij samenvoeging. Daarbij legden Zuijdwijk en KerkhofF de  nadruk op  het gegroeide 'eenheidska-rakter' van de beide gemeenschappen. Anders dan de katholieken hadden deze partijen geen betrokkenheid bij de plaatselijke traditionele tegenstellingen. Daarbij  toonden  ze vooral oog voor de lokale economie als bindmiddel:   middenstanders, consumenten, woningzoekenden, schoolkinderen en arbeidskrachten richtten zich op zoek naar afzet, werk, woningen, scholing en winkelaanbod op heel Leidschendam.
Met het nieuwe jaar 1938 maakte ook de gemeente Leidschendam een frisse start. Al in de eerste jaren bleek dat de nieuwe gemeente mogelijkheden schiep voor nieuwe voorspoed. De bouw van het nieuwe Raadhuis onder architectuur van Kropholler was, met het eerste integrale uitbreidingsplan van 1938, symbool van een veelbelovende toekomst.

Floor Geraedts

Drs. F. F. J. M. Geraedts is gemeente-archivaris van Leidschendam.
De gegevens voor dit artikel zijn ontleend aan de Handelingen van de Raad van Stompwijk en van Veur, beide aanwezig in het gemeentearchief van Leidschendam. De illustraties zijn afkomstig uit de foto-collectie van het gemeente-archief.


Terug naar overzicht

Laatste publicatie

Erf Goed Nieuws augustus 2023
augustus 2023, jaargang 32, nummer 1

Erf Goed Nieuws augustus 2023

Erf Goed Nieuws, augustus 2023

Lees verder Alle publicaties