Vereniging Erfgoed Leidschendam

info@erfgoedleidschendam.nl

Uitgave: Januari 2003

De passie van Lo en Marianne van Ravesteijn

De passie van Lo en Marianne van Ravesteijn

Een jaar geleden ontving de gemeente Leidschendam een bedrag van 2,29 miljoen euro uit de nalatenschap van mevrouw Marianne van Ravesteijn-Wijnman. Zij overleed vorig jaar op 91-jarige leeftijd en was de weduwe van de eigenaar/directeur van de voormalige scheepswerf aan de Sluiskant. Met het geld moet de gemeente inwoners van Leidschendam helpen die lichamelijk of sociaal gehandicapt zijn. Voor het beheer is het 'A. L. H. J. van Ravesteijn-fonds' opgericht. Ook sociaal-culturele instellingen kunnen er een beroep op doen. Maar wie is nu precies Adrianus Louis Hendrik Jacob ('Lo') van Ravesteijn? En hoe raakte deze Rotterdamse notariszoon in Leidschendam verzeild?

Lo van Ravesteijn wordt op 19 januari 1900 in de Mathenesseriaan in Rotterdam geboren als zoon van de Rotterdamse notaris Louis van Ravesteijn en Henriëtte Verdan. Tot zijn negentiende leidt hij het weinig spannende leven van 'kantoorbediende', onder meer in Krimpen aan de Lek. Maar geleidelijk aan verlegt hij zijn blik naar buiten het Rotterdamse. Ook zijn ouders raken steeds meer op Voorburg en het toenmalige Veur georiënteerd. Van 1936 af wonen ze in Voorburg . Aanvankelijk aan de Prinses Mariannelaan 170, later aan het Oosteinde 225.

Op zijn 18-de woont hij korte tijd aan de Herenstraat 140 in Voorburg. Naar verluidt geeft zijn vader hem op zijn 19-de bij wijze van verjaardagscadeau een machinefabriek cadeau, opdat zijn zoon zich kan oefenen in het zakenleven. Op 24 maart 1919 krijgt de familie vergunning voor het oprichten van 'een gebouw bestemd om te worden gebruikt als machine-fabriek met woning en loods' aan de Sluiskant 2. Lo wordt op zijn 21-ste directeur van de fabriek, samen met de meer ervaren compaan van zijn vader, ene F. A. Witlich Meyneken. De officiële naam van de fabriek is 'NV Machinefabriek Leidschendam (annex scheepswerf)'. Er worden motoren, stoomwerktuigen 'en alle voorkomende machinerieën' gebouwd of gerepareerd. Het complex wordt later uitgebreid met enkele bergplaatsen.

De jonge Van Ravesteijn betrekt de nieuwe woning aan de Sluiskant 4. Maar in het voorjaar van 1926 verhuist hij naar Den Haag, waar hij op l december 1930 trouwt met de negen jaar jongere Jeannette Lodeizen. Nog geen jaar later loopt het huwelijk op de klippen. Hij gaat wonen in de Van Imhoffstraat 41 in Den Haag. Maar in 1937 trekt hij weer in bij zijn ouders in Voorburg. Zijn passie voor boten leidt tot de aankoop van een twintig meter lange tjalk, de 'Levant' geheten. De boot krijgt als ligplaats eenjachthaventje dat Van Ravesteijn in de jaren dertig in gebruik heeft aan de Vliet ter hoogte van de Veursestraatweg 280.

Omstreeks die tijd leert hij de knappe typiste Marianne Wijnman kennen. Volgens haar nicht, de nu 75-jarige mevrouw Bep Botterweg-Zijdenbos in Amsterdam, was het geen liefde op het eerste gezicht. 'Ze scheelden tien jaar in leeftijd en aanvankelijk zag Marian verkering met hem niet zo zitten. Vermoedelijk won hij haar liefde doordat ze zijn hartstocht voor het water met hem deelde. In haar jeugd maakte ze met haar vader vaak een boottochtje. Op een schip wonen was voor haar dan ook even aantrekkelijk als voor hem.'

De twee verschilden nogal qua karakter. Volgens Bep Botterweg  was Van Ravesteijn  'erg op zichzelf'. Anders dan zijn echtgenote hield hij niet van familiebezoekjes. Hij wilde liever dat zijn vrouw bij hem in de buurt bleef en was, op het betuttelende af, erg beschermend ten opzichte van haar. Dat hij hun verhouding domineerde, is volgens Bep Botterweg te verklaren uit het feit dat hij heel wat moeite heeft moeten doen om haar liefde te winnen.

Hij was opgevoed door een gouvernante. Voor ouderliefde was weinig tijd in het zakenmilieu waarin hij ter wereld was gekomen. Wilde hij bij zijn moeder worden toegelaten, dan moest hij bijvoorbeeld eerst haar toestemming vragen. Dat gold ook voor Marian. Toen zij al met Lo getrouwd was en bij haar schoonmoeder op bezoek wilde, vroeg het huispersoneel haar eerst om haar kaartje. Als mevrouw toestemming gaf, werd zij toegelaten. Familiebezoek had dus meer het karakter van 'op audiëntie gaan'. Marian van Ravesteijn moest daar niets van hebben. Ze was wars van elke vorm van glamour, aldus mevrouw Botterweg.

echtpaar1941.jpg

1941: het echtpaar Van Ravesteijn verlaat het stadhuis in Voorburg

Ze trouwen op 11 september 1941 in het stadhuis van Voorburg, Herenstraat 42. In het toenmalige restaurant Canterbury aan de Parkweg was er een feestelijk maal. De spijskaart voor die dag vermeldt onder meer 'zomersoep, gebakken tong, gemengde salade en chipolatapudding'. Het paar gaat wonen op de 'Levant'. Later wordt voor uitstapjes en vakanties de kleinere motorboot 'De Nederlanden' gebruikt. Aan beide boten sleutelt Van Ravesteijn graag; gekleed in een overall of oude kleren.. Intussen heeft hij de zakelijke leiding over de jachtwerf.  Hij verhuurt er kano's en zeilbootjes. De boekhouding van de jachtwerf wordt gedaan door mevrouw. Maar ze bemoeit zich ook met technische zaken. Vaak wordt ze er door meneer op uitgestuurd om allerlei scheeps- en machine-onderdelen zoals schroefjes, boutjes en meertjes aan te schaffen.

Opvallend is de soberheid die Van Ravesteijn aan de dag legt. We mogen aannemen dat hij genoeg geld had om zich het een en ander aan luxe te veroorloven. Toch hield hij niet van uiterlijk vertoon van rijkdom, zegt Bep Botterweg. Het echtpaar gaat geregeld op reis, maar doet dat altijd ingetogen. Liever op een vrachtschip met passagiersaccommodatie dan op een cruise-schip. Uit eten gaan in dure restaurants? Mevrouw houdt er van, maar het komt er zelden van. Een verklaring voor deze voorkeur voor soberheid is wellicht dat Van Ravesteijn maar één nier had; vermoedelijk een aangeboren handicap. Eten deed hij altijd langzaam en voorzichtig. Soberheid eiste hij min of meer ook van zijn echtgenote.
 
De 'Levant' wordt in 1940 afgedankt. Van Ravesteijn laat op de scheepswerf aan de Sluiskant van een gebruikt werkschip alle overbodige werktuigen afslopen. Het aannemersbedrijf Gebr. Van Rijn aan de Stompwijkseweg krijgt opdracht op de oorspronkelijke onderbouw een woonboot te bouwen. Het schip is in september klaar. Van Ravesteijn heeft grijs/wit haar en in combinatie met het eerste deel van zijn achternaam is de naam van de boot 'De Witte Raaf.' Met materiaal afkomstig van de werf laat mevrouw een steiger aan de Vliet bouwen, aangekleed met plantenbakken. Op dit idyllische plekje, gelegen bij de jachthaven Schakenbosch, hebben ze vele jaren gewoond. Kinderen zijn er nooit gekomen.

In 1937 gaat de dan 15-jarige Jaap van der Hulst op de werf aan de slag als 'ijzerwerker'. Zijn vader werkt er al sinds 1922. Van der Hulst, nu 80, woont nog altijd aan de Plaspoelkade, op een steenworp afstand van zijn vroegere werkplek. Zijn knoestige uiterlijk en slepende ademhaling getuigen van de ruige arbeid die hij een groot deel van zijn leven heeft verricht. Toch viel er op het bedrijf van Van Ravesteijn in sociaal opzicht weinig aan te merken, vertelt hij. Salaris en werkomstandigheden waren in overeenstemming met de indertijd geldende normen. Er was weinig afstand tussen directie en personeel. Vaak was Van Ravesteijn zelf in overall op de werkvloer te vinden.

werf1.jpg

Omstreeks 1938, staande van links naar rechts: onbekend, lasser Nico Beukers, Jaap van der Hulst jr., bedrijfsleider Piet Meijer, monteur Jo Meijer, klinkerAjzerwerker Jaap van der Hulst sr; boekhouder Van der Heiden. Gehurkt: Tmus Blom en Dries Beukers.

Ook op het persoonlijke vlak kon het personeel goed met de directeur overweg. Van der Hulst: 'Hij kon op het driftige af ongeduldig zijn. Ik herinner me, dat ik in het interieur van zijn boot, waar hij heel trots op was, een reparatie moest verrichten. Toen ik klaar was, vond hij het eigenlijk maar niks. Ik moest de hele boel maar weer afbreken. Hij stelde mijn geduld toen wel flink op de proef, moet ik bekennen.'

Als in mei 1940 de oorlog uitbreekt, heeft ook de Van Ravesteijn-werf deel aan de malaise. Het aantal opdrachten neemt drastisch af. Als Jaap van der Hulst in 1942 op een maandagmorgen op zijn werk verschijnt, krijgt hij te horen: 'Je moet woensdag naar Duitsland.' Van der Hulst nu: 'Ik heb later vernomen dat ons bedrijf twee werknemers voor de Arbeitseinsatz moest leveren. Aanvankelijk had men een ander persoon op het oog. Die had evenwel vrouw en kinderen. Men achtte het logischer dat een jonge knul van 19 zonder gezin als dwangarbeider naar Duitsland ging.'

In Berlijn komt hij te werken in de BMW-fabrieken ; hij moet er sleutelen aan vliegtuigmotoren. 'Eerlijk gezegd had ik het er eigenlijk helemaal niet zo slecht, afgezien van de bombardementen. We kregen behoorlijk te eten, er waren schuilkelders.' Tweeënhalfjaar lang noteert hij nauwgezet de data en tijdstippen waarop de bombardementen begonnen en eindigden. Als de Russen Berlijn naderen, komt hij terecht in wat in de verte lijkt op repatriëring: met honderden anderen wordt hij ergens in Duitsland aan zijn lot overgelaten. Na een voettocht van vele dagen komt hij in de zomer van 1945 terug in Leidschendam. Hij neemt er zijn oude werkplek op de werf weer in. De woningnood dwingt hem enkele jaren later met zijn jonge gezin te gaan wonen in een boot die hij zelf heeft gebouwd.
 
Het is aan de Leidschendammer Jan van den Akker te danken dat we weten dat de scheepswerf van Van Ravesteijn tijdens de oorlogsjaren een rol speelde bij het overbrengen van mensen uit bezet Nederland naar Engeland. In het in mei 1995 verschenen Bevrijdingskrantje laat hij de Hagenaar Anton Schrader aan het woord 'die in de oorlog zijn brood verdiende met het bouwen van boten in Leidschendam'. Schrader, indertijd werkzaam bij het Rijksbureau Voedselvoorziening, richtte na een mislukte poging om via zee uit Nederland weg te komen, een organisatie op die boten zeewaardig maakte voor de overtocht naar Engeland. In het stuk vertelt Schrader: 'De boten werden omgebouwd op de scheepswerf van Ravesteijn en Meijer. Deze bevond zich vlakbij de Schuytenjager, op de plaats waar nu de passantenhaven en het gemaal zijn. De werf was vanaf de Vliet te bereiken via een zandsloot en een ophaalbrug. (...)
De boten werden voorzien van een verzwaarde kiel, een goede schroef, zeil en motor. Onderdelen die niet zelden werden 'geleend' van de Duitsers. (...) De verzegelde schepen maakten enorme indruk op de Duitsers. Ze hebben zelfs een keer een losgeslagen bootje naar ons teruggebracht. (...) In totaal zijn 72 personen overgestoken naar Engeland op boten die in Leidschendam zijn omgebouwd.' Schrader werd later in de oorlog opgepakt en gevangen gezet. In 1947 werd hij in Londen namens de Amerikaanse president Truman onderscheiden met de Silver star medal. Ook ontving hij het bronzen kruis. Schrader overleed twee jaar geleden.

Van der Hulst kan het verhaal van Schrader niet bevestigen, maar ook niet tegenspreken. 'Ik heb er na de oorlog nooit iets over gehoord. Ook niet van mijn vader, die zeker tot 1944 op de werf aan het werk is gebleven. En ook niet van andere collega's. In het laatste jaar van de oorlog viel het werk op de werf helemaal stil. Wat er toen aan activiteit plaats had, weet nu niemand meer. Maar ik sluit ook niet uit dat het waar is; ik neem aan dat slechts een heel kleine kring ervan op de hoogte was. Daar behoorde ik niet toe; ik zat in Duitsland.'

Ook vindt Van der Hulst het 'niet erg aannemelijk' dat Van Ravesteijn toeliet dat er op zijn werf werd gesleuteld aan boten voor de (illegale) vaart op Engeland. 'Van Ravesteijn was een schuchter mens, die zijn leven echt niet in de waagschaal stelde.' Maar volgens Jan van den Akker moeten Lo en Marianne Van Ravesteijn hebben geweten dat er in een van hun loodsen werd gesleuteld aan boten die bestemd waren voor de illegaliteit. 'Dat kan voor een directeur toch moeilijk geheim blijven?'

De steun die Van Ravesteijn met zijn werf gaf aan verzetsmensen is volgens hem goed te rijmen met de uiteindelijke bestemming die hij ver voor zijn overlijden aan zijn vermogen heeft gegeven: hulp aan behoeftige mensen. 'Dat geeft toch wel aan, dat hij zijn hart op de goede plaats had zitten.'
Ook het feit dat hij met zijn ene nier zelf lichamelijk gehandicapt was, kan volgens ingewijden een verklaring zijn voor de financiële steun die hij postuum wilde geven aan mensen die dat echt nodig hebben.

In de eerste na-oorlogse jaren heeft de werf enige moeite weer overeind te komen. De jachthaven aan de Vliet wordt in 1950 grotendeels verkocht aan de NV Nimag, een auto-importbedrijf van de familie Louwman. Rond die tijd worden de scheepswerf en de machinefabriek aan de Sluiskant grondig verbouwd, mede in verband met de bouw van het Dolkgemaal, dat gedeeltelijk op het terrein van de scheepswerf verrijst. Werf en fabriek worden in 1952 feestelijk heropend. Er is flink gemoderniseerd. De werf beschikt nu over een 'elektrische dwarshelling over 50 meter'.

werf1952.jpg

Bij de heropening van de werf in maart 1952. V.l.n.r. staand: mevrouw Westerdijk met dochter Berdie, mevrouw Ravesteijn-Wijnman, de heer Westerdijk (bedrijfsleider), de heer Lo van Ravesteijn, Jaap van der Hulst sr., Nico Beukers, Jan Peverelli, monteur Van As, elektrotechnicus Jan Kamphuis, timmerman Bernard Stampraad. Hurkend v.l.n.r. Jaap van der Hulst jr.. De Korte (voornaam onbekend) en leerling Piet Bergman.

Maar bij het aanbreken van de jaren zestig houdt Van Ravesteijn er mee op; hij verpacht het complex aan de botenbouwer Van der Meer. Met de werf gaat het intussen redelijk goed. In februari 1965 wordt het grootste schip te water gelaten dat er ooit werd gebouwd:   een zeewaardige vrachtboot van 46 meter lang, 6.30 breed en met een laadvermogen van 300 ton. Het schip, genaamd 'Tine-Martha', is voorzien van een 'buitengewoon    mooie    en    moderne woonaccommodatie', aldus een bericht in Het Binnenhof van 22 februari. Later dat jaar volgt een tweede schip: de 'Johanna', een 320 ton metende en 34 meter lange schuit voor het vervoer van zand.

In 1968 verlaat ook Jaap van der Hulst de werf. Hij werkt korte tijd in een wasserij in Delft, maar keert na enkele jaren toch weer terug naar de werf, die inmiddels enkele malen van eigenaar is veranderd. In 1974, na een faillissement, stapt hij over naar de Haagse aannemingsmaatschappij Habo. Een paar jaar later vertrekt hij naar het ministerie van volksgezondheid, waar hij bode wordt. In 1984 gaat hij met de vut.

Als haar echtgenoot op 28 juli 1973 overlijdt, blijft Marianne van Ravesteijn nog enkele jaren op De Witte Raaf wonen. In 1977 verkoopt ze de boot en verhuist naar een woning in het park De Duinhorst in Noordwijk, enkele jaren later naar een serviceflat in Doorn (met uitzicht op een vijver). Kort voor haar 91-ste verjaardag overlijdt ze op 19 december 2001. Maar boven het water van de Vliet zal het sociale lied van de witte raaf nog vele jaren klinken.

Jos Teunissen

Met dank aan Aad Zandbergen, medewerker van het gemeente archief Leidschendam-Voorburg.


Terug naar overzicht

Laatste publicatie

Erf Goed Nieuws augustus 2023
augustus 2023, jaargang 32, nummer 1

Erf Goed Nieuws augustus 2023

Erf Goed Nieuws, augustus 2023

Lees verder Alle publicaties