Vereniging Erfgoed Leidschendam

info@erfgoedleidschendam.nl

Uitgave: Januari 2001

Een vluchteling als voorouder

Een vluchteling als voorouder

Rond 1620 begon de bevolking van Leidschendam sterk te groeien. Dat moet voor een flink deel worden toegeschreven aan de vestiging van vooral protestanten, onder "wie een flink percentage 'buitenlanders'.

Wie wil achterhalen welke Leidschendammers waarschijnlijk een vluchteling als voorouder hebben, kan in het archief van de Nederlandse hervormde gemeente Wilsveen en Stompwijk goed terecht. Dit archief, dat wordt bewaard door het gemeente-archief Leidschendam, bestrijkt de periode 1584-1818.
Het bevat de namen van heel wat personen die van elders, en dan met name uit de Zuidelijke Nederlanden, kwamen en in het overwegend katholieke Leidschendam een goed heenkomen zochten.

Ook het gemeente-archief van Leiden bevat twee belangrijke bronnen. De eerste is de 'volkstelling' die in 1622 werd gehouden om te komen tot de heffing van een 'hoofdgeld'. Dat is een belasting per hoofd van de bevolking; in principe één gulden. Veel mensen waren onvermogend en konden die ene gulden per gezinslid niet missen. Deze belasting riep daardoor al bij voorbaat problemen op. Het mooie van deze heffing is evenwel, dat er een overzicht is ontstaan van de totale bevolking. We kunnen er de namen uithalen die een Zuid-Nederlandse herkomst doen vermoeden.
Niet altijd hoeft de desbetreffende persoon echter zelf buiten Holland te zijn geboren. Als zijn of haar Zuid-Nederlandse ouders zich rond 1590 in Holland gevestigd hebben, kan iemand in 1622 al 30 jaar oud en zelf hier geboren zijn. Hij kan bovendien een naam voeren die gedeeltelijk verhollandst is, of zelfs compleet uit het Frans vertaald.
Bovendien zijn heel wat namen op het eerste gezicht Vlaams of Frans, maar kwamen ze (zij het zeer zelden) toch ook wel in Holland voor. En het komt ook voor, dat een volbloed autochtoon een uitheemse voornaam kreeg omdat hij vernoemd werd naar bijvoorbeeld de Vlaamse echtgenoot van een zuster van hetzij de vader of de moeder.
Kortom, een terrein vol voetangels en klemmen. Toch doen we een poging.

In 1622 woonde op het dorp Stompwijk Claes Gijsbertsz. Uytersman, een naam die mogelijk verwijst naar Utrecht (indertijd in de volksmond Uytert genoemd). In de buurt Ommedijk en Zoetermeerse meer woonde ene Franchoys Huysscher, wat bijzonder uitheems klinkt. Ook woonde daar Anthonis Lawijck (elders genoemd Louwrijs). Die naam klinkt wel Vlaams, maar zou toch nog wel Hollands kunnen zijn. Diens echtgenote Jacobmijne doet de balans echter doorslaan: dit is een wel heel Vlaamse schrijfwijze. Een Hollandse naamgenote zou Jacopgen of Jaapgen geheten hebben.

Ook Cornelis Huygensz. Clos woonde er. Hij was schoolmeester en gezien zijn voornaam en patroniem een Hollander, maar met een wat ondefinieerbare achternaam. Zijn jongste kind heette echter Abraham en dat is een naam die toch meest bij Zuid-Nederlanders voorkomt.
Mr. Pieter Wils en zijn vrouw Cateline zijn ongetwijfeld uit het zuiden afkomstig. De schrijfwijze Cathalina (Katlijne) duidt op een Vlaamse herkomst. Een Hollandse zou Catharina (Katrijn) zijn genoemd. (In Leiden woonde in die tijd ene Cornelis Wils, afkomstig uit Roesbrugge in Vlaanderen. In 1591 trouwde hij met Maycken Hanen uit Nieukercken (ook in Vlaanderen). Ook woonden er Jan Simonz, 'cleermaecker') en zijn vrouw Roockgen (=Rochusje) Jansdr. Vermoedelijk wel Hollanders, maar ze hadden kinderen met namen als Elias, Abigel, Eva, Enoch en Moyses.Als hier geen connectie met de Zuidelijke Nederlanden achter zit, dan was dit paar in ieder geval erg bijbelvast.)
Aan de Leytschen dam woonden Nicolaes Lodewijcx en Maritgcn Lenacrtsdr. Lodewijk is geen veel voorkomende naam onder autochtone Hollanders, dus vermoedelijk was deze Lodewijcx een allochtoon.
Naast hen woonde Barent Roelant Poger, een bode. Ook deze naam klinkt niet echt Hollands. Naar de klank te oordelen, zal hier wellicht eerder sprake zijn van een Duitse herkomst dan een Zuid-Nederlandse.
In hetzelfde huis woonde Pieter Nannius Evertz., vermoedelijk evenmin een 'inboorling'. Mogelijk was hij verwant aan de in 1500 in Alkmaar geboren en in 1557 te Leuven overleden bekende hoogleraar en geestelijke Pieter Nannius. De voornaam 'Nan' komt in de regio Leiden zelden voor, vaker in West-Friesland.
Onder Voorschoten, in de richting van het huidige Leidschendam, woonde 'Aan den Dam' (Veur) Samuel Claesz. (de naam 'Samuel' kwam bij autochtonen vrijwel nooit voor). Daar woonde ook Jan Gerritz. van Ermpt (vermoedelijk een  plaatsje  in  de  Zuidelijke Nederlanden) en de weduwe van Pieter Willemsz. Luyckenaer (mogelijk dus uit Luik afkomstig).
Verder komen we de namen tegen van Salemon Salemonsz. (de naam Salomon kwam onder autochtonen maar weinig voor) en mr. Joost Bollekens (naar de klank te oordelen zeker een Vlaming).
Voorts kunnen genoemd worden Maritgen Wilsoets, weduwe van Bastiaen Veerters, en Jasper Wilsoets met vrouw en kinderen. Zij waren ongetwijfeld verwant aan de drie broers Marcus, Jacob en Jasper Wilsoets, van wie de eerste twee in respectievelijk 1594 en 1595 in Leiden voor het eerst trouwden; ze waren afkomstig uit Oudenburch in Vlaanderen. Ook de hier wonende Pieter Jorisz. en zijn vrouw Passchine (een wel heel Vlaamse klinkende naam). Tot slot noemen we Cors Allertsz, schoolmeester te Veur, zijn vrouw SaraAdriaensdr. (de naam 'Sara' is niet echt autochtoon) en Daniel van der Heijden. Hoewel Van der Heijden Hollands zou kunnen zijn, is het opvallend dat iemand met een achternaam aangeduid wordt. Want in heel Rijnland had rond 1622 hoogstens een kwart van de bewoners een achternaam. Die bestond in een fors aantal gevallen uit een 'van' of er werd een beroep bij genoemd. Rond Leidschendam was het aantal personen zonder achternaam eerder nog lager dan hoger. In combinatie met de voornaam Daniel kan het vermoeden ontstaan dat we met een 'zuiderling' te maken hebben.
Een tweede belangrijke bron is het archief van de Leidse 'stadsheerlijkheden' Stompwijk (metWilsveen), de Dam enTedingerbroek. Daar zijn op het stadhuis registers bijgehouden waarin allerlei akten werden geregistreerd, onder meer wanneer het de benoeming van schoolmeesters betrof; de overheid hield daarbij graag een vinger in de pap in verband met de openbare orde en het streven andersdenkenden uit de functie van schoolmeester te weren.
Bovendien wilde ze voor de nevenfuncties op kerkelijk gebied (voorganger, koster) en op wereldlijk gebied (klokluider, doodgraver) de volgens haar geschikte personen benoemd zien.
Schoolmeesters kregen per slot van rekening vaak (een deel van) hun salaris uit overheidskassen. In het in 1989 verschenen artikel 'De schoolmeesters van Wilsveen in de 17e en 18e eeuw' heeft mevrouw M. Downer de volgende namen uit de periode 1622 tot 1720 genoemd: 
De al bekende Cornelis Huygensz. Clos (wellicht van vóór l6l0 tot 1625);
Gerrit Huygensz. van 't Hoff, afkomstig uit Aarlanderveen en denkelijk een echte Hollander ; Dou of Doe Cornelisz. de Rodenburch, schoolmeester in de Zoetermeerse meer, die (eerst min of meer clandestien) krachtens toestemming van 30 november 1632 gerechtigd was 'te mogen houden Nederduytsche ende Franchoyse schole', zij het alleen in het winterseizoen. Al klinkt de naam Doe Cornelisz. van Rodenburch puur Hollands, het voorzetsel doet Frans aan, al kan dat een deftigheidje (of zo men wil reclame) van de betrokkene zijn.
Maar het feit dat hij in wat toen een buurtschapje in een land vol plassen was Franse school dacht te kunnen houden, wekt toch wel verbazing: welke klanten dacht hij dan wel te trekken?
Nog afgezien van de vraag waar hij zelf Frans geleerd had, en of zijn uitspraak dus wel zo fraai was. Nu was het in die tijd gebruikelijk om kinderen naar een schoolmeester te sturen en daar geheel intern te laten zijn, zodat er dag en nacht controle was op het doen en laten van zo'n kind en diens vorderingen in de vaak verplichte taal. Maar dan was zo'n school vaak in of dichtbij een stad gevestigd. Zo heeft bijvoorbeeld Voorburg een Franse school gehad.
Van 't Hoff werd in 1636 opgevolgd door Gillis Linden, zij het kort. De naam Gillis is in Holland niet volkomen onbekend, maar wijst eerder op een Vlaamse achtergrond. Zijn opvolger voor een half jaar was Jan van der Eecke uit Leiden, die daar in 1623 getrouwd was met Susanneken Matijs. Hoewel zij beiden in Leiden geboren waren, zijn hun namen ontegenzeggelijk Vlaams. Nog in 1636 werd de nieuwe schoolmeester David Carelsz van Benthuysen, waarbij het 'van' zal slaan op zijn vroegere werkplek. De combinatie David en Carel doet Vlaams aan. 
In 1647 werd hij opgevolgd door Johannes Heynsius. De naam Heins of Heinsius is puur Vlaams; denk aan de beroemde Leidse hoogleraar Daniel Heinsius, geboren in Gent.
Na de dood van Heynsius (1656) kwam Thomas Hardeman. Diens herkomst is wat moeilijker te doorgronden. Thomas was absoluut geen autochtone naam, maar kan zowel Vlaams als (met name) Engels zijn. Heel wat Engelsen zijn in de zeventiende eeuw om religieuze en/of politieke redenen de Noordzee overgestoken.
Na het ontslag van Hardeman in 1674 werd benoemd Francois Senly, van wie toch wel vermoed kan worden dat hij uit zuidelijker streken kwam. Na maar liefst 46 dienstjaren in Wilsveen overleed Senly in 1720. En daarmee komt een eind aan de reeks schoolmeesters met een vermoedelijk zuidelijke herkomst.
Overigens had de schoolmeester van 1720-1730 een evenmin echt Hollands klinkende naam: Geerloff Fook of Vook. 
Deze naam zou wel eens een Duitse achtergrond kunnen hebben. Het is bekend, dat in het algemeen vooral onder de schoolmeesters in die tijd (tot hoogleraren toe) veel uitheemsen, en dan met name Vlamingen, zaten.

Piet de Baar

Piet J. M. de Baar is archivaris en werkzaam als hoofd externe dienstverlening bij het gemeente-archief Leiden.


Terug naar overzicht

Laatste publicatie

Erf Goed Nieuws augustus 2023
augustus 2023, jaargang 32, nummer 1

Erf Goed Nieuws augustus 2023

Erf Goed Nieuws, augustus 2023

Lees verder Alle publicaties