Vereniging Erfgoed Leidschendam

info@erfgoedleidschendam.nl

Uitgave: Januari 1998

Ik ben bekend met ulieder knoeierij

Ik ben bekend met ulieder knoeierij

Burgemeester of lid van een gemeenteraad worden, was midden vorige eeuw zo eenvoudig nog niet. In Leidschendam konden onderwijzers, kerkelijke voorgangers en militairen het wel vergeten. Hoe de regenten met hulp van het grauw de middenklasse klein hielden.

Op 24 november 1840 kwam de gemeenteraad van Veur in vergadering bijeen. Eerder dat jaar was het raadslid J. J. Offerman overleden, in het dagelijks leven genees-, heel- en vroedmeester. Leden van een gemeenteraad op het platteland werden benoemd door Gedeputeerde Staten van de provincie. Op tafel lag een verzoek van Gedeputeerde Staten om advies op een verzoek van jonkheer N.J. Steengracht (1806-1866), de eigenaar van de heerlijkheid Veur. Als ambachtsheer had hij het recht personen voor te dragen voor de benoeming tot burgemeester, secretaris of lid van de gemeenteraad.
De schatrijke jonker, een geziene figuur in de Haagse society, was van oordeel dat er voor de inwoners van Veur nauwelijks keus was. Hij wilde derhalve dat dr. P. de Raadt (1796-1862), een onderwijsspecialist en directeur van de deftige kostschool voor jongens 'Noorthey', tot lid van de gemeenteraad zou worden benoemd.
Lang vergaderen was niet nodig. Het verzoek was onaanvaardbaar vanwege het feit dat De Raadt onderwijzer was. Onderwijzers, evenals kerkelijke voorgangers, dienstdoende militairen en 'bankbreukigen', waren immers niet benoembaar tot lid van een gemeenteraad.
Geadviseerd werd het verzoek af te wijzen.
Tevens werd een lijst opgesteld en ingediend met de namen van inwoners van Veur die voor een benoeming in aanmerking kwamen. Ieder van hen beschikte over geld en gezag in de gemeenschap.
Vermeld werden de boeren Cornelis van Bohemen van de hoeve Vliet en Wege, Jacobus de Haan, Cornelis van Haastrecht en Cornelis van Leeuwen, de tuinders Jan Boon, Cornelis Sonius en Frans en Willem Vieveen. Voorts de kooplieden Jacobus de Koning, een houtkoper, die op het verblijf 'Nooit Gedacht' woonde, Hendrik Pijpers en J.N. Wiegers, die handel dreef in katoenen-, linnen- en wollen stoffen.

Schulden

In de achttiende eeuw waren de gegoede inwoners van Veur, een plaatsje met zevenhonderd inwoners, patriottisch gezind geweest en voorstanders van vernieuwingen. Dit hadden ze moeten bezuren.
In 1787 hadden Pruisische troepen de oude regenten weer aan de macht gebracht. Een schrikbewind volgde. In Veur werd cavalerie gelegerd. De burgers, die met de ellende opgezadeld waren geweest, moesten jaren wachten voor de financiële schade geregeld kon worden.
De inval van het Franse leger maakte in 1795 een einde aan de heerschappij van de regenten. Veur zat met een schuld van tegen de tienduizend gulden. Hieronder vielen achttien- tot negentienhonderd gulden voor de schade van de inkwartieringen van 1787.
Onder leiding van de grossier in sterke dranken P. Boonekamp (1766-1828), die op 18 november 1795 tot president-schepen gekozen werd en die dat tot 1811 bleef, werden de schulden afgelost.
In 1814 werden de 'heerlijke rechten' echter weer hersteld. De regenten, miljonairs en maatschappelijk nog zeer invloedrijk, werden in de adelstand verheven. Zij meenden, heel romantisch, dat een herstel van de oude orde de gouden eeuw terug zou brengen. Dat viel echter tegen en dat leidde tot een botsing in 1841.

Feodaal

Op 12 juni 1841 overleed onverwacht burgemeester C. van Eijk. Van Eijk werd in Veur gewaardeerd. Maar zijn relatie met ambachtsheer Steengracht was slecht geweest.

Nadat in 1814 de 'heerlijke rechten' waren hersteld, was C. van Eijk op voordracht van de ambachtsheer benoemd tot schout en secretaris van Voorschoten en tot schout van Veur. Sedert l januari 1826 was de oude titel 'schout' vervangen door de meer eigentijdse benaming 'burgemeester'. Van Eijk had zich ertoe verplicht als tegenprestatie jaarlijks aan de ambachtsheer een 'recognitie' te betalen van 925 gulden.
Als gevolg van het nieuwebelastingstelsel en andere veranderingen vielen de inkomsten van de ambten fors tegen. Van Eijk, die een groot gezin had en wie het maatschappelijk niet voor de wind was gegaan, kon niet betalen. Het kwam tot processen.
De ambachtsheer was van oordeel, dat niets heiligers was dan de zekerheid van eigendommen en dat men zich niet kon beroepen op tijdsomstandigheden om tot nadeel van de wettige eigenaars geheel of gedeeltelijk bevrijd te zijn van verplichtingen. Geprocedeerd werd tot voor de Hoge Raad. Ook daar verloor Steengracht. De 'recognitie' werd bepaald op tien procent van de inkomsten van de ambten.
Van Eijk moest jaarlijks aan de jonker een 'recognitie' betalen van ƒ 187,45. Pas met de grondwet van 1848 kwam er een einde aan die feodale regeling.
Binnen enkele dagen na het overlijden van Van Eijk droeg Steengracht de begaafde, 22-jarige zoon van zijn rentmeester Treub, J. P. Treub (1818-1887), voor als burgemeester en gemeentesecretaris van Voorschoten en Veur.
Groot was de ergernis in Veur. Het was een ernstig nadeel dat zowel de burgemeester als de gemeentesecretaris van Veur in Voorschoten hadden gewoond en dat niets van de voor die betrekkingen opgebrachte gelden, een fors deel van de begroting, binnen Veur was verteerd.
Een burgemeester die was gekozen uit de plaatselijke notabelen, zou geen salaris verlangen.
Vroeger werden in de Hollandse steden de burgemeesters gekozen uit de inwoners. Dat was zelfs zo toen ons land bij Frankrijk was ingelijfd. In de jaren 1812 en 1813 was de houthandelaar A.G. van der Schooren (1777-1844) burgemeester geweest. Van der Schooren had in huize Windlust aan de Vliet gewoond, waar hij twee houtzaagmolens had met zeven werklieden op een dagloon van één gulden. Zijn zoon J.W. van der Schooren (1804-1870) was in 1841 waarnemend burgemeester.
Wethouder was de grossier in sterke dranken Th. Boonekamp (1799-1850).
Verrast door het vijandige optreden van de ambachtsheer ging de rijke en o zo deftige Van der Schooren op bezoek bij Steengracht, die op het Lange Voorhout in Den Haag woonde. Op het pleidooi om een voordracht van een ingezetene van Veur, kreeg Van der Schooren blijkens zijn verslag als antwoord: 'Ik ben zeer goed bekend met ulieder knoeierij, doch ik zal mijn recht doen gelden.' Op de verraste vraag welke knoeierij toch wel bedoeld werd, was het antwoord: 'Ik verkies er niet verder over te spreken, ik verzoek je mijn huis te verlaten.'

Thorbecke

Generaties lang hadden de regenten met hulp van het grauw de middenklasse klein kunnen houden. Gestaag groeide echter het aantal mensen dat van oordeel was dat iedere man kiesrecht diende te hebben. Een groter aantal kiezers zou de vertegenwoordigers van de natie en de leden van de plaatselijke besturen kiezen.
Zo zou er een band komen tussen het volk en hen, die voor het volksbelang zorg droegen. Het zou een band van liefde, bescherming en samenwerking behoren te zijn. 
In het tweede kwart van de negentiende eeuw leefden deze gedachten en verlangens in veel plaatsjes in Holland. In het politiek fel bewogen voorjaar van 1848 leidde dit tot eensgezinde steun aan de staatsman Thorbecke en tot de val op 17 mei 1848 van het conservatieve ministerie. Thorbecke's op 3 november 1848 in werking getreden grondwet opende, overeenkomstig de wens van koning Willem II, een tijdperk van vernieuwing en bloei.

A. E. M. Ribberink

Mr. A.E.M. Ribberink is oud-rijksarchivaris.


Terug naar overzicht

Laatste publicatie

Erf Goed Nieuws augustus 2023
augustus 2023, jaargang 32, nummer 1

Erf Goed Nieuws augustus 2023

Erf Goed Nieuws, augustus 2023

Lees verder Alle publicaties