Uitgave: Januari 1995
Moord en straf in de 17e eeuw
Dat men in de 17e eeuw bij moord en doodslag bepaald geen verzachtende omstandigheden kende, blijkt uit een vonnis van de Vierschaar van Rijnland uit het jaar 1673.
Alleen de pure feiten waren genoeg om een uiterst strenge straf opgelegd te krijgen. En zonder enige grondige verdediging was men kansloos. Ary Leenderts Bonenburch en Gerrit Jans Klaver, beide wonende in 't Westcinde van Stompwijk, kregen ten huize van Jan Harmens Schuyrman, die bij de herberg "De Schenkkan" (De herberg "De Schenkkan" lag tegenover de Kniplaan aan de Stompwijkseweg) zijn woning had, "groote woorden cnde quastie (kwestie)" met elkaar. Met zoveel woorden wordt het niet gezegd, maar kennelijk hadden zij zich tegoed gedaan in genoemde herberg aan het nodige geestrijke vocht. Ongetwijfeld verhit door drank(mis)gcbruik liep de twist steeds hoger op, zo hoog zelfs dat Bonenburch Klaver uitdaagde de twist buiten te beslechten.
Hoewel het op ons bijzonder vreemd voorkomt, maar het staat in het vonnis, staken beiden eerst een pijpje tabak op, einzen de deur uit en rukten hun mes uit de schede. Hierop ontwikkelde zich "een hevig ende periculeus (=gevaarlijk)" gevecht, waarbij Klaver door Bonenburch midden in de borst werd gestoken "tot in de hollichheit van het hert (=hart)". De man viel ter aarde en overleed op hetzelfde moment.
Bij de rechtzitting, waaraan de dader zich door de vlucht had onttrokken, oordeelde men dat hij was "een dootslager ende violateur (=overtreder,geweldpleger) des men-schclycken geslachts ende niet alleen naer de beschreven rechte maer oock naer Gods heylich woort te hebben verbeurt lijf- ende goet".
Het vonnis was er naar, want de dader "sal werden geleyt ende gebracht werden op 't plein van 's Gravenstein alhier alwaer men gewoon is de boosdoeners te straffcn (Het Gravenstein bij de Pieterskerk te Leiden, waar misdadigers tot in de vorige eeuw hun straf ontvingen) ende aldaer door de scherprechter mette swaerde geëxecuteert te werden datter de doot naervolcht ende alle syne goederen verclaert voor verbeurt ten behoeve van de Hooge Overicheit".
Omdat de gevonniste niet ter zitting was verschenen, hij was immers voortvluchtig, werd hij daarna tot drie maal toe gedagvaard om ter Vierschaar te verschijnen. Ook daarna liet hij verstek gaan en werd toen voor de tijd van honderd jaar en een dag verbannen uit Holland en West-Friesland onder verbeurdverklaring van al zijn goederen.
J.D. de Kort
Terug naar overzicht